Een molenaar liet aan zijn drie zoons niets anders na dan zijn molen, ezel en zijn kat. De erfenis was gauw verdeeld, de oudste zoon kreeg de molen, de tweede de ezel en voor de jongste bleef er niets anders over dan de kat. De laatste zoon was ontroostbaar dat hij zo karig bedeeld was en was bang dat hij niet behoorlijk zijn brood kon verdienen. De kat vertelde hem niet bedroefd te zijn en probeerde met allerlei slimmigheden ervoor te zorgen dat deze erfenis misschien toch meer opleverde dat van te voren werd gedacht?